Vogelwerkgroep Losser: ‘Aantallen kleine vogels hollen achteruit’
Sinds halverwege de jaren ’80 tellen de actieve leden van de Vogelwerkgroep Losser de vogels in hun gemeente. De drie leden die Groenbezig sprak hebben er een dagtaak aan, die ze met veel enthousiasme vervullen. Maar ze hebben twee grote zorgen. Ze tellen steeds minder kleine vogels. En: wie volgt ze op?
Wie denkt dat Losser niet zo groot is heeft het mis. ‘De gemeente beslaat honderd vierkante kilometer,’ legt Henk Noordkamp uit. ‘Het is een uniek gebied met bos, heide, plas-drasgebieden en stromend water. Alle zeer zeldzame Nederlandse vogels zijn hier wel eens gezien.’
De Vogelwerkgroep Losser telt die vogels, van talrijk tot heel zeldzaam. Dat doet de groep in samenwerking met organisaties als Landschap Overijssel, Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten, de gemeente Losser en Waterschap Vechtstromen. De groep levert veel gegevens aan Sovon, het kenniscentrum voor de verspreiding van in het wild levende vogels in Nederland. De tellers volgen dan ook de handleidingen van Sovon.
In weer en wind
Ben Hulsebos, secretaris van de werkgroep en teller: ‘Ik ben iedere dag bij zonsopgang op mijn telpost. Daar tel ik twee tot vier uur. Dag in, dag uit, het hele jaar rond, behalve als ik met vakantie ben.’ Dat tellen is gespecialiseerd werk. ‘Je moet elk roepje kennen’, zegt Henk. ‘Dan zie je wat stipjes in de verte en herken je aan de manier van vliegen wat het is. Er is veel ervaring voor nodig. Je staat in weer en wind, en je moet geduld hebben.’ Ze tellen ook steenuilen. Hoe dat werkt? ‘Je gaat ’s nachts op de fiets op pad en draait bij elke boerderij de roep van een steenuil af. Als er een zit, krijg je antwoord.’
Naast de dagelijkse telling doet de werkgroep speciale projecten, zoals onderzoek naar kolonies roeken, oeverzwaluwen en reigers, slaapplaatstelling van scholeksters en de midwintervogeltelling. Ze houden de broedresultaten bij van diverse vogelsoorten, zoals ooievaars, ijsvogels, grote gele kwikstaarten, middelste bonte spechten en nachtzwaluwen. ‘Maar het broedvogelonderzoek in het voorjaar wordt langzamerhand wel zwaar’, zegt Ben, ‘want je moet dwars door het veld, door greppels en over hekken. Dat houd ik geen jaren meer vol. En het is lastig om opvolgers te vinden. Jongeren leren het vlug en ze hebben het voordeel van een beter gehoor. Maar ze blijven helaas niet.’
Ringstation
Leo Hassing bemant Ringstation Overdinkel. Dat staat los van de vogelwerkgroep, maar wordt er wel door ondersteund. Leo heeft in de loop der jaren al zo’n 140 duizend vogels geringd. Hij krijgt terugmeldingen vanuit heel Europa, tot Marokko en Jeruzalem aan toe. Ook neemt hij van vogels bloed-, keel- en cloacamonsters die het Erasmus MC in Rotterdam gebruikt voor onderzoek naar virussen. En hij vangt muggen die de Universiteit van Wageningen onderzoekt op soort en op virussen die ze dragen. De Vogelwerkgroep beperkt zich sowieso niet tot vogels; de leden tellen ook insecten als libellen en nachtvlinders.
Telpost Oelemars
Telpost Oelemars in Losser, op de grens met Duitsland, is landelijk bekend. ‘We zitten bijvoorbeeld op de top met kraanvogels. Laatst kwamen er op een ochtend tienduizend langs. En elk jaar tellen we een paar honderdduizend houtduiven.’ De groep doet ook mee aan de ‘punt transect telling’ van Sovon. Daarbij gaan de tellers door een gebied en tellen op twintig vaste punten telkens vijf minuten welke vogels ze zien en horen. Wie zo’n route al decennialang doet, kan goed merken of de stand van bepaalde vogelsoorten voor- of achteruit gaat.
Het kleine spul verdwijnt
‘We hebben op telpost Oelemars in totaal al zo’n twaalf miljoen vogels geteld’, zegt Ben. ‘Maar het kleine spul verdwijnt. Vroeger zag je een paar honderd ringmussen per jaar, nu twee of drie. Zwermen van honderden veldleeuweriken zijn er niet meer, dat zijn er nu twintig. En zo gaat het ook met groenlingen, kneuen, graspiepers en zwarte mezen.’ De Vogelwerkgroep komt veel op boerderijen, bijvoorbeeld om uilennestkasten te checken. ‘We gaan dan in gesprek met de boeren over natuur en biodiversiteit. Maar ze staan er niet echt voor open. Er zijn in heel Losser maar twee of drie biologische boeren.’
Er moet meer aandacht komen voor de achteruitgang van kleine vogels, vinden Ben, Henk en Leo. ‘Maar dan zul je zien dat dat hetzelfde gaat als met het nieuws over het verdwijnen van insecten’, zegt Leo. ‘Voordat de ernst ervan tot mensen doordringt is de eerste reactie: de tellingen kloppen niet.’
De leden van de Vogelwerkgroep Losser weten beter.
Meer weten?
Op de website van de Vogelwerkgroep Losser vind je onder meer waarnemingen en tellingen en het jaarverslag met veel wetenswaardigheden.
Wil je bijdragen of vrijwilliger worden, mail dan naar vwglosser@gmail.com